Schrijver Thomas Heerma van Voss is een van de gasten voor de Hard Gras-podcast op Zwarte Cross. Het live-optreden verdrinkt in het festivalgedruis. ‘Een zichzelf respecterend rockartiest zou woedend zijn geworden op de organisatie, wellicht met wat spullen hebben gesmeten.’
Omdat het grootste muziekfestival van Nederland dit jaar behalve liveshows, karaoketenten en motorraces ook iets nieuws wilde organiseren, werd ik uitgenodigd. Of nee, er werd besloten een podiumpje voor literatuur en podcasts op te tuigen, en omdat ik bij de Hard Gras-podcast weleens meebabbel over voetbal, kreeg ik bericht: had ik zin in een dagje Zwarte Cross?
Geen idee of ik dat had, toch stemde ik direct toe. Ook omdat de vraag kwam van schrijver en tijdelijk programmeur Gijs Wilbrink, een man zo sympathiek en enthousiast dat ik hem ook gerust zou volgen als hij me meevroeg op een meerdaagse kanotocht of een ayahuascatrip.
Zijn vraag nu was overzichtelijker: wilde ik met drie anderen drie kwartier over voetbal praten? Tuurlijk Gijs, ben ik bij, en de uitroeptekens vlogen in de rondte, zin in, leuk, yes, tot daar. O, en konden we op tijd komen? Zwarte Cross was immers gróót, daar moesten we rekening mee houden.
© Zwarte Cross
Dat bleek niet overdreven. Het festivalterrein was gigantisch, het leek wel een dorp. Twee keer raakte ik verdwaald. Ik liep langs de reggaeweide, een podium dat de undercovertent heette, de feestfabriek. Overal waren mensen, iedereen was wit, iedereen dronk bier, iedereen oogde uitermate vrolijk. Ik kende hier niemand.
De klanken van ‘Sweet Caroline’ kwamen uit een van de tenten gewaaid, overal om me heen klonk een opgetogen: “Oh-oh-oh!”
Eindelijk arriveerde ik bij mijn bestemming, verhalencafé Het Ezelsoor, dat ingeklemd zat tussen een Easy Toys-gebouw geheten Het Nachtkastje en een open podium waarop een bejaarde vrouw ‘Lose Yourself’ rapte.
Overal waren mensen, iedereen was wit, iedereen dronk bier, iedereen oogde uitermate vrolijk. Ik kende hier niemand
Gijs Wilbrink omhelsde me, zei dat tot dusverre alles uitstekend ging. Hij kwam uit deze streek, vertelde hij terwijl hij me opgetogen meenam naar de backstageruimte, zijn ouders woonden nog vlakbij.
“Wat zouden de mensen hier stemmen?” vroeg ik, al was het eigenlijk geen vraag, meer een verzuchting.
“Wil je een biertje?” vroeg hij. “Och man, ik ben zo blij dat we hier nu podcasts kunnen doen, dat is echt helemaal nieuw voor iedereen bij de Cross.”
De backstage bleek een grasveldje waar, in de miezer, mijn drie podcastgenoten al stonden. Gewoonlijk, als Hard Gras in een studio wordt opgenomen, zijn er altijd enkele mannen van boven de vijftig aanwezig, maar nu was er een opvallend jonge delegatie gestuurd.
“Waar zullen we het over hebben?” vroeg Martijn Simons.
Onderwerpen werden genoemd. Wie ging kampioen worden? Hadden we hoge verwachtingen van Noa Lang? Michel Doodeman had een kladblokje bij zich, dat hij staand volschreef, meerdere pagina’s, alsof we straks een heel middagprogramma moesten verzorgen. Toen het gesprek op het WK vrouwenvoetbal kwam, veerde de vierde Hard Gras-spreker op: Danielle Kliwon bleek dat als enige te volgen.
“Wordt de podcast eigenlijk opgenomen?” vroeg ik.
Dat bleek niet het geval. Was het dan nog wel een podcast? Het leek me eerder een live-optreden, een onvoorbereid hoorspel.
Toen moesten we beginnen. Het Ezelsoor bleek ingericht als een bruine kroeg – statafels, veel bier, en ook hier: druk gepraat, een jolige sfeer.
“Het ruikt gek”, fluisterde Martijn. “Naar aarde. Modder.”
Gijs Wilbrink kondigde ons enthousiast aan. Op schermen stond: Knalpodcast! Hard Gras.
We namen plaats aan een lange, houten tafel. Pas na een paar seconden had ik door dat Michel al begonnen was met praten. Ik zag zijn mond wel bewegen, maar ik hoorde alleen de gitaren die inmiddels van het open podium kwamen, het eindeloze geroezemoes uit de zaal. De mensen voelden zich zo thuis in dit gelegenheidscafé dat ze zonder rem bleven doorpraten. Vrijwel niemand leek ons te registreren.
Toen ikzelf voor het eerst iets zei, over Quincy Promes en daarna over de titelkansen van Ajax, hoorde ik mijn eigen stem niet. Maakte ik wel geluid? Was ik hier wel?
Doodeman bladerde door zijn aantekeningenboekje.
De eerste mensen vertrokken; steeds viel de deur met een knal achter hen dicht. Van het open podium kwamen inmiddels dreunende gitaren, in het café werd luidkeels door gepraat.
Maakte ik wel geluid? Was ik hier wel?
Danielle nam het woord. Verderop in de zaal hoorde ik iemand tegen zijn vriendin zeggen: “Een vrouw over voetbal? Dat hoort niet.” Weer gelach. Ik keek de zaal in, maar zag niet wie het had gezegd. Wacht, Martijn praatte alweer, waarover? Stelde hij me een vraag? Hij keek me aan met een blik die leek te zeggen: red me, of misschien keek ik hem zo aan. Hoe laat was het in vredesnaam? Verdorie. 16:06. We waren pas zes minuten bezig.
Achter ons begon Gijs Wilbrink aan knoppen te draaien om het geluid anders af te stemmen, ons op miraculeuze wijze toch verstaanbaar te krijgen.
Algauw staakte hij zijn poging. Buiten begon het nu echt te regenen, dat hoorde ik wel terwijl ik de monden aan tafel zag bewegen, maar dat deerde mensen niet, steeds sneller gingen ze weg, liever nat worden dan naar ons blijven luisteren.
Doodeman bladerde steeds sneller, op zoek naar houvast, een invalshoek, een redding.
Opeens begreep ik waarom Henk Spaan en Hugo Borst voor vandaag hadden bedankt. Hoe zouden zij hierbij hebben gezeten? Zouden ze zijn opgestaan? Ja, ongetwijfeld allang. Waarom deed ik dat niet en bleef ik beleefd meepraten – zou het nu van lef getuigen om weg te lopen?
Langzaam verdwenen de minuten, er bleef een handvol luisteraars over, uit medelijden, uit lafheid? Ik zakte iets weg in mijn stoel en keek hoe mijn drie collega’s de moed erin hielden, Danielle sprak met een overweldigende kennis over voetbal, ze leek van iedere mogelijke transfer op de hoogte en had het als ik me niet vergis zeker tien minuten over Saudi-Arabië.
Waarom bleef ik beleefd meepraten – zou het nu van lef getuigen om weg te lopen?
Toen, eindelijk, liep de knalpodcast ten einde. Gijs Wilbrink, die vooraan was gaan zitten om die rij enigszins te vullen, applaudisseerde heel uitbundig.
Wat murw liep ik van het podium af. Ik wist niet hoe ik me moest gedragen. Een zichzelf respecterend rockartiest zou woedend zijn geworden op de organisatie, wellicht met wat spullen hebben gesmeten. Maar dat zou in mijn geval potsierlijk zijn geweest, ik was bijvangst, een marginaal onderdeel in een klein onderdeel van een immens groot geheel.
“Als podcast was dit heel goed geweest”, zei Michel tot mijn verbazing.
“Ik ben allang blij dat er geen bier over ons heen is gegooid”, zei Danielle.
Met zijn vieren liepen we nog wat over het terrein. We stopten voor podia die zonder uitzondering veel groter waren dan waar wij zelf op hadden gezeten, en waar ook veel meer mensen op af waren gekomen. Nu wel: toegewijde stiltes, gejuich. ‘Oerend Hard’ werd hartstochtelijk meegezongen.
We belandden bij een motorparade. Jochies van rond de twintig maakten salto’s terwijl ze op een motor door de lucht vlogen. Ik kreeg bericht van Henk Spaan. Hoe was het optreden geweest? Ik stuurde hem een beknopte samenvatting. Hij antwoordde direct: “Ik denk dat jij altijd iets pessimistischer bent dan nodig.”
Ooit was ik begonnen met schrijven om iets van overzicht te krijgen, misschien ook wel om dat pessimisme enigszins te temperen. Via het schrijven kwamen de publieke voordrachten en soms podcasts, en zo was ik uiteindelijk hier beland, omdat dingen gelukt waren: een ongevraagd onderdeel van een gigantisch evenement.
Ook ontving ik een lang appje van Gijs Wilbrink. Excuses voor vanmiddag, er kwamen straks betere microfoons voor de volgende podcasts op de Cross, het open podium zou niet meer tegelijk met het gepraat in het Ezelsoor plaatsvinden, het was allemaal een learning curve. Wij waren, kortom, de voorstelling waarna werd besloten: dit nooit meer op deze manier.
Ik wachtte vijf minuten met reageren, toen slikte ik en stuurde: “Kan gebeuren, hoort er allemaal bij. Volgend jaar herkansing?”